Romeinen in Groningen
Als we de diverse kaarten mogen geloven die over de Romeinse tijd circuleren zijn de Romeinen nooit in Friesland en Groningen geweest. Echter recente onderzoeken, opgravingen en vondsten geven het tegenovergestelde weer. Wat de gevonden voorwerpen betreft kan het natuurlijk zijn dat de toenmalige 'Friesen' die voorwerpen uit zuidelijke gebieden hebben meegenomen naar het noorden. Echter er zijn ook resten van Romeinse nederzettingen in het noorden gevonden. Zo wordt het verhaal al weer anders.
|
Een griffioen. Gevonden door een amateur archeoloog op 8 februari 2014: Romeinse gem ( steen uit een ring) Datering: 1e eeuw na Christus, gevonden in Noord- Groningen. Een griffioen wordt vaker dan pegasus als motief voor een gem gekozen, regelmatig wordt ze vliegend aangetroffen, soms ook zittend en wordt vooral als motief gekozen in de periode de 1e eeuw v. Chr. - 1e eeuw na Chr. De griffioen is gesneden in kornalijn en niet uit glaspasta zoals deze vaker voorkomen. De Griffioen is hier staande naar rechts afgebeeld, soms is dat ook vliegend en soms ook naar links De details van hoe de griffioen gesneden is, doen vermoeden dat het lichaam gemodelleerd is met een ronde boor en de detaillering met een afgerond wieltje zijn gemaakt, wat de datering m.i. dan 1e eeuw na Chr. plaatst. Het is een gem van hoge artistieke kwaliteit. |
|
Bodemvondsten Noord-Groningen op 30 maart 2015 door een amateur archeoloog. Gevonden bij Westerwijtwerd. Op de foto is een 4 tal Romeinse muntjes te zien met op de achtergrond spinsteentjes en stukken pot scherf. Vermoedelijk gaat het hier om Romeinse munten. |
|
Oldehove
In Oldehove is een terrein met een wierde (Kernwerd) een Rijksmonument geworden . De oudste bewoning is dateert daar door bewoningssporen uit de Romeinse tijd (50 na Chr.) [1]. Sporen van de Romeinen.
Verder noemen we ook de 137 scherven van terra sigillata (gestempeld aardewerk) en Laat-Romeins aardewerk dat in de terp van Ezinge is gevonden, te bewonderen in Museum Wierdendland in Ezinge aan de Van Swinderenweg.
In de terp van Holwerd is een munt gevonden rond het begin van de jaartelling en een stuk terra sigillata uit de 2e eeuw, alsmede een solidus (Romeinse munt) uit de zesde eeuw, de regeringstijd van de Oost-Romeinse keizer Justinus (ca 450-1 aug. 527).
Ook moet we niet Hallum vergeten, helemaal in het noorden van het huidige Friesland waar drie beeldjes zijn gevonden.
Twee ervan stellen Romeinse goden voor. Een vrouwelijke buste van 15,5 cm hoog stelt waarschijnlijk Ceres voor. Het tweede beeldje is van de halfgod Hercules.
Het derde beeldje stelt een bokje voor. Daarnaast heeft men een zilveren denarius (zilveren munt) uit de tijd van Tiberius, een lederen schoen van een soldaat en een ivoren handgreep van een Romeins zwaard gevonden.
In de 3e eeuw moet er een aanlegplaats voor boten geweest zijn bij het dorp, dat in de 4e eeuw verlaten wordt.
Verder noemen we de vondsten bij Wijnaldum, Hitzum, Tolsum, Kimswerd, Pingjum, Sotterum, (alle plaatsen in het huidige Friesland) waarvan de voorwerpen zijn te zien in het Fries Museum te Leeuwarden.
Stad Groningen
De wierde Kernwerd bij Oldenhove. Wierde gezien vanaf de Aalsumerweg met links boerderijgebouwen. Rijksmonument. Foto: Hardscarf, oktober 2010. Licentie: Creative Commons.
In juli 2005 zijn er in de binnenstad van Groningen sporen aangetroffen uit de Romeinse tijd. De vondsten lagen ruim een meter onder de eeuwenoude kaatsbaan die eind mei is aangetroffen, aldus een woordvoerder van de gemeente Groningen in de krant.
Volgens de zegsman gaat het om ploegkrassen, sloten, greppels en paalkuilen uit de eerste eeuwen na Christus. Ook is er een komscherf gevonden van zogenoemd Terra Sigillata-aardewerk. Deze scherf is afkomstig uit Gallië en dateert ongeveer uit de tweede eeuw na Christus. Volgens onderzoekers komt het zelden voor dat een dergelijk stuk aardewerk boven de Romeinse rijksgrens wordt gevonden [2].
|
Keizer Julian II. Goud solidus, RIC VIII Antioch 197, Cohen VIII 79 var., SRCV 4066 var., Choice EF, gewicht 4.465 g, maximale diameter 22,1 mm, as die as 180 o, 1e officina, Antioch (Antakya, Turkije) munt, 362 - 363 A.D.; voorzijde FL CL IVLIANVS P F AVG, parel-diadeemed, gedrapeerd, en cuirassed buste recht; reverse VIRTVS EXERCITVS ROMANORVM (de kracht van het Romeinse leger), Virtus (Julian) die naar rechts, hoofd naar links, slepen gevangen met rechts en bedrijf trofee over schouder, ANTA in exergue; te koop geweest bij, ex Freeman & Sear; zeer zeldzaam. De waarde wordt geschad op meer dan € 500,- |
|
Munt van Marcus Maecilius Flavius Eparchius Avitus (ca. 395 - 456) is West-Romeins keizer geweest van 9 juli 455 tot 17 oktober 456. Avitus is geboren uit een Gallo-Romeinse senatorenfamilie. Zijn dochter Papianilla trouwt met Sidonius Apollinaris. Zijn kleinzoon is de dichter Avitus van Vienne. B |
|
Romeinse munten en aardewerk
Deze plek is in ieder geval in de Romeinse tijd al bewoond, zo is gebleken uit archeologisch onderzoek. In de grond van het centrum van de stad Groningen heeft men onder meer Romeinse munten en aardewerk uit die periode gevonden. Tijdens opgravingen bij het Martinikerkhof in het centrum van Groningen zijn ook allerlei spullen uit de eerste eeuwen na de Romeinse tijd gevonden, waaronder Angelsaksisch aardewerk. Op basis van de vondsten wordt er verondersteld dat er zich op deze plek een handelsnederzetting heeft bevonden. Deze locatie is natuurlijk vanzelfsprekend. De Stad ligt op het noordelijkste gedeelte van de Hondsrug, waar vlakbij de Aa en de Hunze hebben gestroomd. Handelaren uit verre streken die per boot zijn gekomen, kunnen vanuit de zee via die rivieren naar Groningen varen, om op die centrale plek handel te drijven met de agrariërs en dorpelingen die op en rond de Hondsrug wonen.
Tacitus en de Friezen
Lang geleden zijn de Friezen iets bijzonders. Tenminste, als wij af mogen gaan op de geschriften van Tacitus (ca. 54-120 n.C.), een Romeins geschiedschrijver. Tacitus heeft respect voor het Friezenvolkje aan het andere eind van de wereld, dat weliswaar primitief is en ongeciviliseerd, maar tegelijk zo moedig en trouw en zelfverzekerd en vrijheidslievend. Daar kunnen zijn landgenoten wat van leren, want in Rome zelf zijn die oude deugden tot zijn verdriet verloren gegaan. De Friezen als moreel voorbeeld dus voor de bestuurlijke elite van een wereldrijk.
Tacitus weet al dat het project van keizer Augustus (27 v.C-14 n.C.) en zijn dynastie om Europa tot aan de Elbe te onderwerpen, mislukt is. Voor de Friezen betekent dit dat zij buiten het Romeinse rijk zijn gebleven, maar aanvankelijk heeft het er op geleken dat het anders af zal gaan lopen. Omstreeks het begin van onze jaartelling zijn de Romeinen hoopvol aan hun grote veroveringsplan begonnen en komen zij ook voor het eerst in contact met de Friezen. Die moeten aanvankelijk verlamd zijn geweest door de superioriteit van de Romeinse cultuur en vooral van de Romeinse wapenen. Vechtmachines van honderden gedrilde en uniform bewapende manschappen kennen de Friezen niet. Zij leggen het hoofd direct in de schoot en krijgen, zoals bij onderwerping gebruikelijk, een belasting opgelegd. Die is mild en aan hun armoedige omstandigheden aangepast, aldus Tacitus. Van een kikker pluk je immers geen veren. Dit klinkt neerbuigend, maar ook dat is deel van de Romeinse visie op vreemde volksstammen.
Plinius en de Friezen
Een andere Romeinse auteur, Plinius (23-79 n.C.), die als officier aan de expedities naar Noord-Nederland en Duitsland heeft deelgenomen, is evenmin onder de indruk van de Friese terpencultuur. Hij beschrijft de bewoners van die modderhopen als een soort vissen op het droge, daaraan niet geheel zonder bitterheid toevoegend: en dat verzet zich dan tegen de zegeningen van ons imperium! (of letterlijk: "Sommigen hebben het ongeluk door het lot te worden gespaard".) Plinius heeft de laatste Romeinse poging meegemaakt om de Friezen in te lijven. In de jaren '40 van de eerste eeuw is de generaal Corbulo in Friesland neergestreken om van dit gebied een Romeinse provincie te maken. Ongetwijfeld meent hij daarmee te handelen in de geest van zijn keizer, Claudius (41-54 n.C), maar dat blijkt een vergissing. Zijn keizer geeft hem het bevel Friesland te ontruimen, wat hij, waarschijnlijk tandenknarsend, heeft gedaan.
Teruggekomen zijn de Romeinen niet meer en van nu af zijn de Friezen vrij. Wat de Friezen daar destijds van hebben gevonden, weten wij niet. Misschien zijn zij net zo lief binnen het Romeinse rijk gebleven.
Een twintig jaar eerder hebben de Friezen de wapenen tegen de Romeinen opgenomen. En niet zonder succes. Ter plaatse aanwezige Romeinen worden opgehangen, een Romeins fort, een castellum Flevum, bij het tegenwoordige Velsen, geheten, wordt aangevallen en het te hulp geschoten leger feitelijk verslagen. Het aantal slachtoffers aan Romeinse kant loopt in de vele honderden, waaronder de legereenheden, tezamen 900 man, die zich hebben verscholen in het heilige woud van de inheemse godin Baduhenna. En verder de vierhonderd mensen die hun toevlucht hebben gezocht in de villa van een zekere Cruptorix, mogelijk een Friese veteraan uit het Romeinse leger. Al deze (wan)daden blijven onbestraft, fort Flevum is vermoedelijk zelfs door de Romeinen ontruimd. Het gaat in dit geval niet om een Friese vrijheidsstrijd, maar om een oproer. Overmatige belastingdruk gepaard aan huisuitzettingen en verbeurdverklaringen van have en goed zijn daarvan de oorzaak.
Als Corbulo in 47 terugkomt om Friesland definitief te pacificeren, is van verzet geen sprake. De Friezen hebben met hun moedig optreden enkele jaren voordien echter wel indruk gemaakt. Volgens Tacitus is hun naam van nu af onder de Germanen beroemd. Ook de Romeinen hebben waardering voor dapperheid van ‘inboorlingen’ en, mits in de juiste banen geleid, kunnen zij die goed gebruiken.
Romeinse koks.
Intensieve contacten
De intensieve contacten tussen Romeinen en Friezen omstreeks het begin van de jaartelling hebben tot een zekere verbroedering geleid. Deze is op wederzijds belang gebaseerd. De krijgshaftigheid en de nautische kennis van de Friezen komt de Romeinen tijdens de oorlogen in Germania, het gebied tussen Rijn en Elbe, goed van pas. Friezen betonen zich gewoonlijk trouwe 'bondgenoten', al zijn de verhoudingen wel wat ongelijk. Aan de Friese kant is de samenwerking vermoedelijk (mede) ingegeven door tevredenheid over het feit dat hun erfvijanden de Chauken, een Germaanse stam, er van hun Romeinse vrienden van langs hebben gekregen. Deze Chauken wonen volgens huidig inzicht aan de andere kant van de Lauwers, in Groningen dus en verderop. Wij moeten ons de inheemse samenleving uit die dagen niet al te vreedzaam voorstellen. De verschillende stammen staan elkaar geregeld naar het leven. De Chauken zijn beruchte zeerovers en zullen zich van veeroof in Friesland niet hebben onthouden. De inheemse samenleving is instabiel en de Romeinen brengen rust en veiligheid. Daar ligt volgens henzelf ook hun historische roeping: ‘vrede tot een gewoonte maken’. Waarom dan kiezen voor een krakkemikkige vrijheid, terwijl Romeins bestuur tegen geringe vergoeding alleen maar voordelen biedt.
|
Gaius Plinius Secundus (AD 23/24 – 79), Plinius de oudere genoemd, is een Romeinse auteur, een natuurkundige en natuurfilosoof, een marine- en legercommandant van het vroege Romeinse Rijk, en een vriend van keizer Vespasianus. Hij schrijft de encyclopedische Naturalis Historia (Natural History), die wordt een redactioneel model voor encyclopedieën. Hij bremgt het grootste deel van zijn vrije tijd door met het bestuderen, schrijven en onderzoeken van natuurlijke en geografische fenomenen in het veld. Zijn neef, Pliny de Jongere, schrijft van hem in een brief aan de historicus Tacitus: 'Van mijn kant acht ik degenen die gezegend zijn aan wie, door gunst van de goden, het is verleend om te doen wat het waard is om van te schrijven, of om te schrijven wat het lezen waard is; bovenstaande maatregel gezegend degenen aan wie beide geschenken zijn verleend. In het laatste nummer zal mijn oom, op grond van zijn eigen en van uw composities.' |
|
Onder keizer Nero
Onder keizer Nero (54-68 n.C.), of al onder Claudius, trekken de Friezen nogmaals de aandacht van de Romeinse historici. Nu naar aanleiding van een voorval dat de instabiliteit van de Germaanse samenleving duidelijk laat zien. Mede door toedoen van de Romeinse expansieoorlogen zijn complete volksverhuizingen op gang gekomen. Zo is een, naar het lijkt, aanzienlijke groep Friezen onder hun koningen Verritus en Malorix op zoek gegaan naar nieuw woongebied. Zij menen dat te hebben gevonden in land dat het leger namens de keizer voor eigen gebruik heeft gereserveerd, fiscaal land dus. Daarop zijn zij bezig eigenmachtig woningen te bouwen, als de bevoegde legercommandant hun dit verbiedt, tenzij de keizer zelf toestemming verleent. Daarop reizen Verritus en Malorix naar Rome om hun zaak bij Nero te bepleiten. Wachtend op audiëntie worden de Friese heren getrakteerd op een ‘schouwburgbezoek’. Daar horen zij dat ambassadeurs van volkeren die uitblinken in moed en trouw jegens het Romeinse volk, recht hebben op een zitplaats vooraan.
Wat er vervolgens gebeurt, laat zich raden: Verritus en Malorix verlaten de hun toegewezen plaatsen om tussen de hoogwaardigheidsbekleders op de eerste rij te gaan zitten. Wie immers is moediger en trouwer dan de Friezen! Merkwaardig genoeg vermelden de Romeinse schrijvers op dit hoogtepunt niet de naam van de Friezen zelf, maar spreken zij van Germanen in het algemeen. Dit geeft te denken.
Het hele verhaal heeft trouwens iets van een sprookje en is dat misschien ook wel. Maar men kan zich een dergelijke zelfverzekerdheid van Friezen goed voorstellen. De grote Friese oudheidkundige Herrius Halbertsma (9 juli 1920 – 3 dec. 1998) herkent er een ‘typisch Friese karaktertrek’ in.
Plaats van handeling
Waar hebben al deze gebeurtenissen zich afgespeeld? Hierover zijn de geleerden het nog niet eens. Volgens sommigen is de tegenwoordige provincie Friesland het actieterrein, waarbij speciaal gedacht wordt aan de omgeving van Winsum, omdat daar Romeinse voorwerpen uit het begin van de jaartelling zijn gevonden. Anderen houden het op Westfriesland en Kennemerland en wat te denken van de stad Groningen, daar zijn immers sporen gevonden. De Friezen zijn volgens Plinius namelijk verdeeld in Klein- en Grootfriezen, die volgens een minstens 17e-eeuwse traditie respectievelijk in het noorden van Holland en tussen Vlie en Lauwers hebben gewoond, of omgekeerd.
Castellum Flevum wordt wel geïdentificeerd met bij Velsen opgegraven installaties van het Romeinse leger. Voor de gebeurtenissen ten tijde van Nero is een locatie dichter bij de Oude Rijn aannemelijker.
Ook de ouderdom van de Friese stam is nog geen uitgemaakte zaak. Tegenwoordig gaan de archeologen er algemeen van uit dat het zogenaamde Streepbandaardewerk kenmerkend voor Friezen is. Het dateert voornamelijk uit de late IJzertijd (2e-1e eeuw v.C.) en komt voor langs de Noordzeekust van de Rijn tot aan de Wezer, maar toch vooral in Noord-Holland en het westen van de provincie Friesland (Westergo). Dat is waarschijnlijk het gebied waarbinnen de stamvorming zich heeft voltrokken en een cultureel-politieke eenheid is ontstaan van mensen die zichzelf Friezen noemen.
In de eerste helft van de Romeinse tijd (1e-2e eeuw n.C.) ligt hier, voorzover de archeologische gegevens reiken, de kern van het Friese territorium, waarvan de Middelzee, een voormalige zeearm in Friesland ten westen van Leeuwarden, de oostgrens lijkt te zijn geweest. Hun oosterburen zijn de Chauken en in het zuiden stuiten zij op de Romeinse rijksgrens langs de Oude Rijn. Friezen kan betekenen: ‘mensen die langs de randen (van de zee) wonen’.
De taal
Een ander heikel punt is de taal. Hebben de Friezen uit het begin van de jaartelling al een oud soort fries gesproken, een germaans dialect dus? De eigenaardige namen die wij bij de Romeinse schrijvers zijn tegengekomen, zoals Verritus en vooral Malorix en Cruptorix, kunnen hieraan doen twijfelen. Zij dragen geen gebruikelijke Friese persoonsnamen. Het lijken eerder verwanten van Obelix.
Het Romeinse portret van de Friezen uit het begin van de jaartelling is bepaald gunstig. Tacitus heeft er dan ook erg zijn best op gedaan. De meest sprekende trekken zijn: trouw (mits beleefd behandeld), moed (indien getart), gevoel voor eigenwaarde (Friesland boppe) en vrijheidslievendheid (gezag wordt niet gemakkelijk aanvaard), al blijven de Friezen in Romeinse ogen uiteindelijk 'barbaren'. Dat woord heeft overigens nog niet de ongunstige klank van tegenwoordig. De oorspronkelijke betekenis is ‘mensen die een onverstaanbare taal brabbelen’ en al gauw in meer algemene zin ‘niet echt van onze soort’. Tacitus' portret heeft de Friezen uit later eeuwen veelal met trots vervuld. Tot op de huidige dag heeft men zich er in herkend. Halbertsma schrijft in de epiloog van zijn indrukwekkende studie Frieslands oudheid: ‘Anthropologisch onderscheiden de Friezen zich van hun naburen door rijzige, blauwogige, blonde typen, al zijn niet alle Friezen uiteraard blonde krullebollen en zijn er uit aller heren landen voor en na immigranten toegestroomd, de eeuwen door. Toch vertonen zij als geheel een eigen karakter -openhartig, betrouwbaar, vrijmoedig....... Het saamhorigheidsgevoel is groot.......Buiten Friesland zijn deze kenmerken, met uitzondering van West-Friesland, allengs verwaterd sinds de 'randstad' is gaan uitwaaieren’. Een genetische en karakterologische continuïteit over twee millennia, maar klopt dat wel?
Friese soldaten en vagebonden
In de 2e eeuw n.C. beleeft het Romeinse rijk zijn gouden eeuw. Tot ver buiten de grenzen heerst de pax romana, de ‘Romeinse Vrede’ van 27 v.Chr. t/m 180 na Chr.. Ook bij de Friezen zijn er nu geen oorlogen en opstanden meer en daarom horen wij een tijdlang ook niets over hen. Zij zijn oninteressant geworden en vallen dus buiten de lichtkring van de Romeinse geschiedschrijving. Dat wil niet zeggen dat er geen contacten bestaan. Voor Friese jongens blijft het Romeinse leger een aantrekkelijke werkgever. Aantallen zijn niet bekend, maar vermoedelijk zijn het er veel geweest. Friezen dienen onder meer in de in Engeland gestationeerde regimenten. Er is sprake van een bereden Friese stoottroep. Naar huis terugkerende militairen brengen een proces van acculturatie op gang, of beter zij versterken dat al een eeuw eerder begonnen proces. Het leven in de aan hun gebied grenzende Romeinse provincies, in het zuiden van ons land en in België, zal voor de toenmalige terpbewoners weinig geheimen hebben gekend.
Een oude schoolplaat met als tekst 'Romeinse legerplaats aan de Rijnmond (Valkenburg)'. Op de steen staat een Romeinse tekst. Rechts: kooplui die koperen potten en pannen maken en verkopen. Links: Romeinse soldaten. Bij de schoolplaten hoort een boek, waarin verhalen staan die bij de schoolplaten horen. De schoolplaten worden niet meer gebruikt en zijn tegenwoordig te koop vanaf € 35,- afhankelijk van de staat waarin ze verkeren.
Aardewerk en landlopers
Fries aardewerk 2e en 3e eeuw en dan kort vóór 300 n.C. opeens een klein straaltje licht. In een lofrede op een van de keizers uit die tijd duikt één enkele keer de naam van de Friezen weer op. In een miniatuurportretje worden zij nu voorgesteld als een zielig hoopje afgetobde landarbeiders, die op de pleinen van de stad rondhangen. Zij heten ‘die (smerige) landlopers en rovers’, die dankzij de keizer op het ‘platte land’ te werk gesteld zijn om zich daar af te matten in ‘modderige landarbeid’. Het is duidelijk dat zij zich niet in hun eigen land bevinden, in het terpengebied zijn nog geen steden. Zij blijken gedeporteerd te zijn naar het Scheldegebied. Het is dit keer geen karakterisering om trots op te zijn, maar er is evenmin reden voor grote schrik, want ook dit portret is gemanipuleerd. De voorstelling van barbaren die zijn ingezet om de Romeinse bodem te bewerken, is in deze tijd een gemeenplaats geworden en de Friese 'landlopers' zijn hier niet meer dan figuranten. Waar het de lofredenaar om gaat is de keizer lof toe te zwaaien door hem te bedanken dat hij tot in deze verre uithoek van zijn rijk de rust heeft hersteld. Die rust is in de loop van de 3e eeuw namelijk ernstig verstoord door de immigratie van allerlei gelukzoekers van over de Rijn. Tezamen worden deze Franken genoemd en onder die Franken bevinden zich ook Friezen. Dat komt overeen met de recente archeologische bevinding dat 4e-eeuws aardewerk in Friesland zo goed als ontbreekt. Vanaf de 3e eeuw lijkt de provincie te zijn leeggelopen en wel in de richting de delta van Rijn en Schelde, een gebied dat de Friezen al lang bekend moet zijn geweest. De werkelijkheid die in de lofrede wordt versluierd, is dat nu een Friese landverhuizing naar Romeins gebied plaatsvindt, die vier eeuwen tevoren ondanks de Rome-reis van twee Friese koningen is mislukt.
Vechtende noordelingen in Romeinse legers
Friezen en Groningers hebben gevocht in de Romeinse legioenen, zo blijkt uit vondsten van amateurarcheologen die deze vermoedens bevestigen. Zij hebben in de bodem van Friesland en Groningen tientallen onderdelen van paardentuig ontdekt dat door de Romeinen is gebruikt. De ontdekking is aan het licht door het PAN-project waaraan onder meer de Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit Amsterdam deelnemen.
Het PAN-project
Het doel van het zogeheten ‘Portable Antiquities of the Netherlands’ (PAN), dat in 2016 is gestart, is het documenteren van historisch materiaal dat door amateurarcheologen is gevonden. Een app maakt het mogelijk de vondsten sneller te verwerken. PAN leidt tot nieuwe historische inzichten. Nu staan amateurarcheologen tot enkele jaren geleden niet altijd te springen om hun vondsten met de autoriteiten te delen. ,,Tot 2016 is het eigenlijk illegaal wat ze hebben gedaan’’, legt VU-archeoloog Stijn Heeren en projectleider van PAN uit. ,,Maar de regels zijn aangepast waardoor ze minder terughoudend zijn hun vondsten bij ons te melden.’’ [3]
Heeren is verrukt over de restanten van paardentuig die zijn ontdekt. Dat biedt volgens hem ook nieuw inzicht in de samenstelling van de Romeinse krijgsdienst. ,,De Romeinen namen ook de bewoners van de gebieden die ze hadden veroverd in hun legers op.’’ [3]
Hedendaags landschap, zoals dat het mogelijk in het begin van onze jaartelling ook heeft uitgezien.
Friezen waren in ‘Bataafse’ eenheden ondergebracht
In Midden-Nederland – wat deel heeft uitmaakt van wat de Romeinen met Germania Inferior aanduiden, een Romeinse provincie in de Lage Landen, – leven de Bataven die hele afdelingen voor het Romeinse leger hebben geleverd. Al langer heeft het sterke vermoeden bestaan dat de Bataafse eenheden niet alleen uit Bataven hebben bestaan. Heeren: ,,De Bataven bewaakten onder meer de Muur van Hadrianus (76-138) in Groot-Brittannië. Daar is ook een houten schrijfplankje gevonden waarop melding van een Fries wordt gemaakt en een inscriptie in steen van een Fries. Door de metaalvondsten uit het noorden met deze vermeldingen te combineren denken we nu dat de Friezen in ‘Bataafse’ eenheden waren ondergebracht.’’ [3]
,,In de vroege eerste eeuw, de tijd van keizer Augustus claimde het Romeinse Rijk alles tot aan de rivier de Elbe. Dat veranderde door de grote nederlaag van 9 na Christus in het Teutoburgerwoud. Rome zat in het defensief en legde de limes (de bewaakte grenslijn) langs de Rijn.’’ Germaanse stammen hakken onder leiding van Arminius drie Romeinse legioenen plus hun hulptroepen, meer dan 18.000 soldaten, in de pan. [3]
Heeren: ,,Dit paardentuig stamt uit de eerste, tweede en derde eeuw na Christus dus in de periode dat dit gebied buiten het Romeinse Rijk ligt. Ik vermoed dat het de uitrustingsstukken van Friezen waren die na hun diensttijd in het Romeinse leger terugkeerden naar huis. Soldaten mochten hun uitrusting verkopen of houden. Vaak namen ze het mee naar huis.’’ [3]
|
Een oud Fries landschap met op de terp bewoning. |
|
Paardentuig en militaria uit de tweede en derde eeuw
Heeren: ,,Uit de vroege eerste eeuw zijn inscripties bekend van Friezen die in de keizerlijke lijfwacht in Rome dienden. In die lijfwacht zaten vooral veel Bataven, maar dus ook enkele Friezen. In de tweede eeuw zijn er maar twee tekstuele referenties naar Friezen bewaard: een militair diploma (eervol ontslagbewijs) en een brief uit Vindolanda (Romeins fort bij de Muur van Hadrianus).’’ [3] De Muur van Hadrianus is een muur van steen en plaggen; een versterking over de gehele breedte van Groot-Brittannië om de stammen vanuit het noorden tegen te houden en is gedeeltelijk nog aanwezig.
,,Het nieuwe van PAN is dus dat er tientallen stuks paardentuig en militaria uit de tweede en derde eeuw zijn gevonden, verspreid over tientallen terpen of wierden. Dit wijst op een tamelijk grote rekrutering van soldaten onder de Friezen, net zoals dat onder de Bataven was, maar dat is nog veel grootschaliger. En dus uit een tijd dat het gebied dat Groningen en Friesland omvatte al lang geen deel meer uitmaakte van het Rijk.’’ [3]
,,Het gekke is dat we wel negen eenheden van Bataven kennen, maar geen Friese eenheid bij naam. Wel is er in een Britse inscriptie uit de derde eeuw sprake van een cuneus Frisiorum, een ‘Friese kern’, een soort onderafdeling. Het lijkt erop, dat de Friese rekruten werden ingedeeld bij Bataafse eenheden. Archeologen hebben zich er lang over verbaasd dat de Bataven meer dan 5000 soldaten leverden. Dat is eigenlijk veel te veel voor de totale bevolking van het Bataafse gebied, die op 30 tot 40.000 personen wordt geschat. Waarschijnlijk werden de bewoners ondergebracht in Bataafse eenheden, en waren er dus in werkelijkheid minder ‘echte’ Bataven in die legeronderdelen, aangevuld met Friezen.’’[3]
CONCLUSIE
De Romeinen zijn zeer zeker in de noordelijke gebieden, de Friese landen (nu o.a. Friesland en Groningen) geweest en hebben daar spullen achtergelaten. Het gebied is echter echt nooit veroverd en onderworpen: het heeft nooit deel uitgemaakt van het Romeinse Rijk. In de tweede plaats hebben Friezen gediend in de Romeinse legers. Ze zijn later teruggekeerd naar hun eigen gebieden in het noorden en hebben hun Romeinse spullen uit de oorlogen mogen houden. We kunnen nu alleen nog maar afwachten van het PAN-project ons nog verder zal brengen.
Echter er zijn wetenschappers die aannemen dat het noorden wel degelijk een korte periode in handen is geweest van de Romeinen, het volk dat kon lezen en schrijven, wat we niet van de oude Friezen kunnen zeggen. |